Melk
Biologische melkveehouders kiezen voor een diervriendelijke aanpak. Niet alleen erkennen ze het natuurlijk gedrag van dieren, ze houden hun dieren zo gezond mogelijk via biologisch voer, frisse buitenlucht, genoeg leefruimte en zo weinig mogelijk medische ingrepen.
Vrije buitenloop
Tussen half mei en half oktober moeten de dieren naar buiten kunnen om te grazen. Gemiddeld lopen biologisch gehouden koeien minstens twee keer zoveel buiten als niet-biologische koeien. Bioboeren houden maar een beperkt aantal dieren per vierkante meter. Dit geeft de dieren meer bewegingsvrijheid maar geeft ook de natuur ruimte om te groeien. Er zijn vaak extra bomen, struiken en bloemenperken aangeplant bij de wei, een ideaal hulpmiddel om de biodiversiteit te beschermen. Bovendien draagt biologische landbouw bij aan een kleinere uitstoot van broeikasgassen en beschermt bio de grasweide van overbegrazing en bodemschade.
Op een groene biologische weide vind je niet alleen gras, maar vaak ook andere nuttige kruiden zoals klaver. Deze klaver is niet alleen een voedzaam eiwitrijk maaltje voor de koe, maar haalt ook stikstof uit de lucht via de wortels. Dit groene goedje zorgt ervoor dat biologische melk extra veel gezonde vetzuren bevat.
Binnen in de stal
Een biologische veehouderij stelt in de eerste plaats het welzijn van de dieren centraal. Zo moet een dier genoeg ruimte krijgen, zowel buiten als binnen in de stal. Een koe krijgt minstens 6 m² stalruimte met een schone ligruimte met droog strooisel. Maximaal de helft van de binnenruimte mag bestaan uit latten- of roosterconstructies (om mest op te vangen); de rest van de oppervlakte moet dicht zijn, met een vlakke vloer waarop de dieren niet uitglijden. Binnen in de stal krijgt een biodier zo voldoende ruimte om zijn natuurlijk gedrag te uiten, om zich te kunnen draaien of om te gaan liggen.
Biologisch voer
Daarnaast krijgen biologische dieren biologisch voer. Voor koeien en geiten betekent dat voornamelijk gras in de wei, waar soms ook kruiden tussen gezaaid worden die de gezondheid van de dieren mee op peil houden. Omdat een biologisch boer niet meer dieren houdt dan zijn grond aankan, is er genoeg gras voor elk dier.
Aanvullend is er ruwvoer, dat de dieren extra sterk maakt. Dat bestaat uit teelten als gedroogd gras, klaver, tarwe, gerst, erwten, bonen ... De bioboer probeert het voer zoveel mogelijk zelf te telen en doet dat zonder gebruik van kunstmest, chemische gewasbescherming (insecticiden, fungiciden, herbiciden) of ggo's. Minstens 60% van het voer moet regionaal geteeld zijn.
Gezondheid
In bio staat de voeding in het teken van de gezondheid van het dier, niet in het teken van maximale productie. De ruime, dagverlichte stal, grazen in de wei en het biologische, aangepaste voer zorgen voor gezonde dieren. Dat is belangrijk, want alleen gezonde dieren geven kwaliteitsmelk en worden veel minder ziek. Biologische boeren streven er bij hun productie vooral naar dat dieren op lange termijn gezond blijven. Overproductie kan immers tot ontsteking van de uier leiden en een biologische veehouder mag niet preventief antibiotica toedienen. Hij heeft er alle belang bij om zijn koeien, via een uitgekiende bedrijfsvoering, zo gezond mogelijk te houden.
Wordt een dier ziek, dan kan de bioboer op verschillende manieren zijn dier behandelen: met kruiden, met homeopathie of klassieke geneesmiddelen. Als de bioboer toch antibiotica gebruikt, moet hij een dubbele wachttijd hanteren (in vergelijking met gangbare boeren) vooraleer hij de melk van het behandelde dier opnieuw kan verkopen. Die wachttijd staat vermeld op het geneesmiddel.
Kalf bij de koe
De biologische veehouder streeft naar een natuurlijke voortplanting en geboorte van zijn dieren, zonder hormonen of gelijkaardige stoffen. Ook klonen en embryotransplantatie zijn verboden. Kunstmatige inseminatie is wel toegestaan.
In de bioveeteelt kiest men rassen die natuurlijk kalven. Vlaamse rundveehouders laten hun toekomstige moederdieren eerst rustig groeien: de eerste kalving gebeurt pas als de koe 2,5 à 3 jaar oud is. Een pasgeboren kalf krijgt bij voorkeur minstens drie maanden moedermelk. De wetgeving voor biologisch melkvee zegt echter enkel iets over het voeden met moedermelk, niet over hoe lang het kalf bij de moeder moet blijven. Waarschijnlijk houden de meeste bedrijven hun kalveren niet lang bij de koe. Daar zijn diverse redenen voor, maar de belangrijkste zijn:
- ervoor zorgen dat oudere dieren geen para-tbc-besmetting doorgeven aan jongere dieren in het streven naar een para-tbc-vrije kudde;
- het nastreven van een hogere melkproductie, wat betekent dat het kalf zo kort mogelijk bij de koe wordt gehouden.
Kalfjes hebben de eerste 72 uur een grote overlijdenskans. Koeien hebben dan vaak (te) weinig aandacht voor het kalf. Naar verluidt zou het meteen weghalen van het kalfje de moeder minder stress geven en de overlevingskans van het kalf vergroten.