Hoe beperkt bio zijn milieu-impact?
De biosector probeert haar impact op het milieu zo klein mogelijk te houden en met respect voor de natuur aan landbouw te doen. Om dat te bereiken, denkt de bioboer zo veel mogelijk mee met de natuur en maakt hij gebruik van de kracht van het ecosysteem en de biodiversiteit op en rond zijn boerderij. Hij werkt dus preventief aan een veerkrachtig geheel op en rond zijn bedrijf.
Veerkrachtiger bodemleven
Een onzichtbare maar erg belangrijke partner voor de bioboer is het bodemleven. Wormen, bacteriën en schimmels breken plantenresten af en verspreiden vruchtbare humus doorheen de bodem. Humus houdt water en voedingsstoffen vast, waardoor gewassen beter kunnen groeien. Om het bodemleven in stand te houden voedt de bioboer de bodem met organisch materiaal zoals dierlijke mest of compost en vermijdt hij ingrijpende bodembewerkingen. Langdurige verstoring door kunstmest en de combinatie met chemische gewasbescherming (insecticiden, fungiciden, herbiciden) kan de veerkracht van de bodem ondermijnen. Terwijl net een gezonde bodem veel plagen kan helpen vermijden of inperken.
Meer biodiversiteit, meer variatie
Een bioboer waakt niet alleen over het leven in de bodem. Hij is ook begaan met de bovengrondse biodiversiteit, in zowel fauna als flora. Veel voedingsgewassen hebben bijvoorbeeld bestuivende insecten als bijen en vlinders nodig om tot vrucht te komen. Een evenwichtig natuurlijk systeem met een grote biodiversiteit, kan ook plaagvorming helpen voorkomen. Een fruitteler zal bijvoorbeeld lieveheersbeestjes en oorwormen uitzetten in de boomgaard, omdat ze verzot zijn op ongewenste luizen.
De biosector pleit ook voor een grote agrobiodiversiteit: diversiteit in rassen voor de gewassen die de boer teelt en de dieren die de veehouder fokt. Door vandaag in te zetten op een grote diversiteit aan rassen en zaden, blijft een grote diversiteit aan eigenschappen bewaard die ons morgen of in een verre toekomst kunnen helpen om een bepaalde plaag of ziekte het hoofd te bieden.
Overigens zal de bioboer bij het kiezen van zaden en plantgoed de voorkeur geven aan robuuste rassen die aangepast zijn aan de omgeving en aan de biologische productiewijze: gewassen die minder input vergen, een goed wortelgestel hebben, van nature resistent zijn, enzovoort. Hij zal ook een meerjarige vruchtwisseling toepassen. Zo kunnen ziektes minder goed overleven. Door variatie in te bouwen, creëert de boer op een natuurlijke manier een veerkrachtig geheel.
Sluiten van de kringloop
In tegenstelling tot de gangbare veehouder mag een biologisch veehouder nooit meer dieren houden dan de grond aan kan: dat noemen we een grondgebonden veeteelt. De wetgever bepaalt voor elke diersoort hoeveel dieren per hectare grond toegelaten zijn in bio zodat de grens van 170 kg stikstof per hectare niet overschreden wordt. Door het aantal dieren te beperken, beperkt de biosector bovendien automatisch ook de ammoniakuitstoot. Zo kan een biologische veeteler garanderen dat de mest van zijn dieren geen milieuproblemen veroorzaakt. Anders gezegd: de biosector kiest voor het sluiten van de kringloop, waarbij reststoffen opnieuw grondstof worden.
Wil een biologisch veehouder meer dieren maar heeft hij zelf niet voldoende grond, dan moet hij op zoek naar een collega-bioboer (een akkerbouwer of tuinder) die zijn mest kan gebruiken als bodemverbeteraar. De groei van de veestapel is in bio dus altijd gecontroleerd en in evenwicht met de draagkracht van de grond.